Een jonge twintiger met autisme, die functioneert op de leeftijd van een peuter, was vandaag bij ons. Een kind in een volwassen lichaam; hij is ruim een kop groter dan ik en woont in een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking. Hij heeft een uitgebreide psychische voorgeschiedenis met onder andere het horen van stemmen. Een stem vertelde hem dat hij gootsteenontstopper moest drinken en dat probeerde hij vervolgens. Toen de vieze smaak tot hem doordrong, spuugde hij het meteen weer uit. Door de agressieve werking van het middeltje was er al schade in mond, keel en slokdarm aangericht. Het zorgt voor brandwonden, dat natuurlijk behoorlijk ernstig kan uitpakken.
De eerste 24 uur na inname zijn de meest cruciale. Toen mijn dienst vanochtend om 7.15 uur begon, had hij er daarvan al 20 opzitten. Op wat nare wondjes in zijn mond en slokdarm na wees het onderzoek van gisteren uit dat de slokdarm intact was. Vanwege een bedreigde luchtweg is zijn ademhaling het belangrijkste om in de gaten te houden.
Nadat hij een slechte nachtrust heeft gehad, zie ik een uiterst vriendelijke jongen, die wel wat onrustig is. Slikken lukt hem niet, het slijm probeert hij steeds weg te halen met een handdoek. “Mijn keel doet pijn”, vertelt hij me.
Door zijn psychische problematiek lopen we tegen meerdere problemen aan: hij kan en mag zijn rustgevende medicatie bijvoorbeeld niet innemen. In zijn dossier staat daarnaast dat hij niet altijd een gemakkelijke jongen is. Een duidelijke en rustige benadering is een vereiste. Er liggen twee knuffels naast hem. De ene, die hij in de ambulance gekregen heeft, heeft nog geen naam heeft en de ander, een beer, heet Teddy.
Ik vind de jongen erg aandoenlijk en we blijken een klik te hebben. “Wilma, ik vind het niet leuk dat ik hier nog een nacht moet slapen”. “Snap ik jongen, dat is ook niet leuk. Gelukkig mogen de knuffels ook blijven logeren”. Ik koppel hem los van alle draden, de monitor gaat even uit en ook het infuus haal ik erachter weg. Dat levert al wat meer rust bij hem op. “Wilma, ik mag helemaal niks eten en drinken hè”? “Is beter van niet jongen”. Ik hoor de hele ochtend wanneer ik langs zijn kamer loop mijn naam: “Wilma, wanneer komen papa en mama”? “Dat duurt niet zo lang meer, ze komen vast zo”. Hij vraagt vaak om bevestiging. Soms maak ik een grapje en probeert hij te lachen. Zijn ogen vormen twinkeltjes, maar zijn mond is te opgezwollen om te kunnen lachen.
Ik heb erg te doen met deze jongen. Dit overkomt hem, hij heeft spijt en kon de gevolgen niet overzien. Daardoor wordt hij zomaar uit zijn vertrouwde omgeving gehaald, ervaart hij veel pijn en ongemak en is het ook nog eens te onverantwoord om hem te laten eten en drinken. De hele dag loopt hij wat heen en weer tot aan de deur van zijn kamer. “Wilma wat doe je?” “Ik doe mijn best om goed voor jou te zorgen”. “Oké Wilma”.
Als het 16.15 uur is, zit mijn dienst erop en loop ik nog even bij hem langs. “Ik hoop dat het gauw beter met je gaat. Ik ga naar huis, maar mijn collega gaat nu goed voor je zorgen.” “Wilma, ik vind dat je goed voor me gezorgd hebt!” Ohhh, smelt. Dit is toch geweldig, hij heeft mijn dag gemaakt vandaag! Ik hoop dat hij binnen een paar dagen niet veel last meer heeft en dat hij terug kan naar zijn vertrouwde stekkie.
Mogelijke herkenning van mensen en situaties berust louter op toeval.