Revisie heupprothese
In het MST worden regelmatig heupprothesen vervangen. Een aantal orthopedisch chirurgen is hierin gespecialiseerd.
Voor meer informatie over oorzaken, klachten en diagnose, klik hier.
De procedure
Gedurende de operatie worden uw bloeddruk, hartslag en ademhaling goed in de gaten gehouden door de anesthesist. Ook zal de anesthesist u de verdoving toedienen. Globaal kan de verdoving bestaan uit een algehele narcose of een ruggenprik. De meest geschikte vorm van verdoving varieert van patiënt tot patiënt en daarom zult u samen met de anesthesist geruime tijd voor de operatie een besluit vormen met betrekking tot welke vorm van verdoving voor u het meest geschikt is.
Nadat u de verdoving heeft ontvangen van de anesthesioloog, zal de orthopedisch chirurg het oude litteken openen. Soms is het noodzakelijk om het oude litteken te verlengen of om er iets van af te wijken. Onder de huid zitten de spieren en deze worden zorgvuldig opzij gelegd. Vervolgens wordt het heupgewricht zelf bereikt en kan zowel de kom als steel met een speciale instrumenten worden uitgenomen. Indien er sprake is van botverlies rondom de kom of steel, dan kan er bot worden teruggelegd middels donorbot uit de botbank. Normaliter heeft het lichaam zes weken nodig om het donorbot goed in te laten groeien. Het kan om deze reden zijn dat u na de operatie zes weken niet volledig op het geopereerde been mag staan.
De duur van de operatie is afhankelijk van de ingreep en kan variëren van ongeveer een half uur tot drie uur. De wond wordt met oplosbare hechtingen of met nietjes gesloten.
Wat zijn de eventuele complicaties?
Ondanks dat ze weinig voorkomen zijn de volgende complicaties van de operatie bekend:
-Infectie van de prothese. Indien een infectie bij de prothese ontstaat, zal langdurige antibiotica en soms opnieuw opereren om de prothese schoon te krijgen noodzakelijk zijn.
-Fractuur: bij het verwijderen van soms goed vastzittende prothesedelen kan een breuk in het bot ontstaan. Deze breuken kunnen in de regel direct weer goed gerepareerd worden. Behoudens vaak enige tijd minder belasten van het geopereerde been, heeft dit dikwijls geen verdere consequenties.
-Zenuw- en bloedvatletsel. Rond de heup lopen belangrijke structuren. Bloedvatletsel is ernstig, maar gelukkig heel erg zeldzaam. Ook zenuwletsel komt zelden voor. Indien het laatste zich voordoet ontstaat er meestal een “klapvoet”. Daarbij kan de voet niet meer geheven worden en lopen patiënten met een zogenaamde Hanentred. Patiënten moeten dan soms een brace in de schoen dragen (peroneusveer). In sommige gevallen hersteld de zenuw zich spontaan weer.
-Luxatie: indien de heup niet stabiel is, kan deze uit de kom gaan (luxeren). De kans op luxatie is iets groter dan toen u voor het eerst een heupprothese kreeg. Gedurende de operatie is de stabiliteit van de prothese goed te testen waardoor het optreden van luxatie meestal is te voorkomen.
-Beenlengte verschil. Om de stabiliteit van de heup te garanderen is het soms noodzakelijk om het geopereerde been iets langer te maken. Hierdoor wordt de steel van de heupprothese als het ware steviger in de kom getrokken, waardoor hij minder makkelijk luxeerd. De operateur verkiest in dat geval een iets langer been, boven de kans op optreden van luxatie. Verlenging van het been is zelden meer dan 1.5 cm.
-Trombose. Patiënten hebben na de operatie meer kans op trombose. Bij trombose ontstaat er een stolsel in een beenader of in de longen. Om dit te voorkomen krijgen patiënten gedurende 6 weken na de operatie bloed verdunnende medicatie.
Na de operatie:
Patiënten worden enkele dagen met antibiotica per infuus behandeld om de kans op een infectie te verkleinen. Gedurende de operatie zal weefsel worden afgenomen om te controleren op aanwezigheid van infectie. Gemiddeld blijven patiënten een week in het ziekenhuis. Voorwaarden voor ontslag zijn: een droge wond, zelfstandigheid in het mobiliseren en een haalbaar revalidatietraject.
Weer naar huis:
Met betrekking tot het ontslag wordt er samen met u en speciaal opgeleide verpleegkundigen bekeken of u zelfstandig naar huis kunt. In sommige gevallen gaat dat niet en dan zal er vanuit het ziekenhuis een revalidatietraject worden geregeld. Dit kan onder andere inhouden: ontslag naar huis met extra zorg, zorghotel of een revalidatiehuis.