Collega verpleegkundige Wilma Koops schrijft elke 14 dagen een blog.
We zitten met vijf collega’s rond de koffietafel te genieten van cake en chocola. Als we toekomen aan koffie hebben we er bijna altijd wat lekkers bij, van dankbare patiënten die dat graag uiten. Als verpleegkundige ben ik dan ook erg blij met mijn calorieverbrandende beroep. Vandaag hebben we onze ochtendronde van wassen, medicijnen delen, controles doen en alles wat er bij komt kijken al op tijd klaar. Tijd voor de patiënt hebben we gehad, nu is het tijd voor mijn collega’s. Interessante verhalen over verjaardagen, feestjes, uitjes, barbecues, kinderen en nieuwe liefdes passeren de revue; we lachen veel.
Tot het moment dat we allemaal opschrikken van het doordringende harde geluid van onze pieper; de noodbel gaat op kamer 13. Rennend melden we ons daar en zien we meneer Karelsen van 83 jaar in bed liggen: grauw, klam en niet aanspreekbaar. Ik kijk mijn collega aan die op de noodbel gedrukt heeft en zij vertelt dat hij ineens hard achteruit gaat bij een ernstige pneumosepsis. Mijn klinische blik ziet een man die er slecht aan toe is. Zijn bloeddruk is 80/40 en directe actie is nodig. Verpleegkundige één belt de arts dat hij meteen moet komen, collega twee prikt een extra infuus en zuster drie maakt een infuussysteem klaar zodat we meteen extra vocht kunnen toedienen. Een zak zout gaat erachter, het infuus staat vol open. Hij heeft extra zuurstof nodig bij een zuurstofgehalte in het bloed van 70%. Er wordt een kapje gehaald waar 15 liter zuurstof achter gaat. Ondertussen wordt de reanimatiestatus van meneer gevraagd: hij blijkt geen NTBR (not to be reanimated) status te hebben. Bij een stilstand zullen we hem dus moeten reanimeren, goed om te weten. De arts is er inmiddels. Hij luistert naar de longen, prikt een bloedgas voor het daadwerkelijke zuurstofgehalte en beoordeelt de situatie, net als wij verpleegkundigen, als vrij kritiek. Meneer Karelsen reageert blijkbaar nog niet op de antibiotica die hij nu 24 uur heeft, de longontsteking lijkt hem fataal te worden.
Collega één belt de familie om de ernst van de situatie uit te leggen en hen te adviseren zo spoedig mogelijk naar het ziekenhuis te komen. Ondertussen hebben we een katheter gegeven zodat we kunnen bijhouden of – en hoeveel – hij plast; één van de belangrijkste graadmeters van de toestand van de patiënt. We doen het maximale wat we voor deze man kunnen. Na bijna een uur zien we de bloeddruk iets stijgen, het zuurstofgehalte stijgt ook door de vele liters zuurstof en hij lijkt weer te reageren op aanspreken. De familie is er ondertussen en de arts gaat met hen in gesprek. Hij legt uit dat de kans dat van herstel uiterst klein is. Wel lijkt het nu iets beter te gaan. We bieden de familie wat te drinken aan en geven hen de ruimte naast het bed van meneer Karelsen.
Terugkomend in de koffiekamer zijn we anderhalf uur verder. De restanten koude koffie gooien we weg, nieuwe koffie wordt ingeschonken en de acute situatie wordt besproken. We kunnen als collega’s onderling samen lachen, maar wanneer het er op aankomt, kunnen we ook heel goed samen handelen en weten we haarfijn wat we aan elkaar hebben. “Now, that’s teamspirit!”