Opbouw van het oog
0. Oogbol
De oogbol (bulbus oculi) is omringd door bot. Het oog ligt in de zogenaamde orbita. Dit is een peervormige holte bestaande uit bot. Dit is prettig want hierdoor wordt het oog voor een groot deel beschermd. Het oog is 7,5 gram zwaar en 24 mm lang. De oogbol heeft een wand, die uit drie lagen bestaat. Deze wand uit drie lagen omgeeft drie oogholten, die oogkamers worden genoemd. Het zijn de voorste oogkamer, de achterste oogkamer en de glasvochtholte met het geleiachtige glasvocht.
1. Oogspier
Elk oog beschikt over zes oogspieren. Dankzij deze spieren en alle zenuwen eromheen kunnen we onze ogen richten, een voorwerp volgen en van het ene punt naar het andere kijken.
De buitenste rechte oogspier (4) trekt de oogbol weg van het middenvlak, de binnenste rechte oogspier (3) beweegt hem naar het middenvlak van het lichaam. De bovenste rechte oogspier (6) draait hem naar boven, de onderste rechte oogspier (2) beweegt hem naar beneden. De bovenste schuine oogspier (5) trekt het oog naar beneden en naar buiten, de onderste schuine oogspier (1) beweegt het naar boven en naar buiten.
2. Harde oogrok (sclera)
De harde oogrok (sclera) geeft het oog zijn stevigheid. De harde oogrok is wit. Een wit bindweefselkapsel die de oogbol beschermt. De harde oogrok geeft het oog zijn stevigheid. Aan de voorkant gaat de oogrok over in een doorzichtige deel, het hoornvlies, aan de achterkant in de harde hersenvlies omhulling van de oogzenuw. Het netvlies ligt aan de binnenzijde tegen het vaatvlies.
3. Vaatvlies
Het vaatvlies (chorioidea) ligt tegen de binnenkant van de harde oogrok. Het vaatvlies bestaat uit drie lagen: een laag grote vaten (lamina vasculosa), een laag kleine vaten (choriocapillaris) en de membraan van Bruch. Het vaatvlies is, zoals de naam zelf al suggereert, vaatrijk. Het vaatvlies voedt het oog. Het vaatvlies is een dicht netwerk van bloedvaten, dat voor de voeding van de staafjes en kegeltjes zorgt. Het vaatvlies gaat aan de voorkant van het oog over in de iris.
4. Netvlies
Het netvlies (retina) is de binnenste van de drie lagen. Het netvlies is een dunne, doorzichtig membraan. Nadat het licht door het hoornvlies naar binnen is gevallen gaat het door de pupil, de lens en de glasvochtruimte. Uiteindelijk komt het licht terecht op het netvlies. In het netvlies zitten staafjes (voor het zien bij schemering) en kegeltjes (voor het zien van kleuren). Dit zijn cellen die de lichtprikkel omzetten in een elektrische prikkel. Deze prikkels worden via de oogzenuw naar de hersenen geleid en daar omgezet in een beeld. Wanneer u het oog zou vergelijken met een fototoestel, dan vormen het hoornvlies en de lens het lenzenstelsel van de camera. De iris is te vergelijken met de sluiteropening (het diafragma) en het netvlies zou de film zijn.
Er zijn drie verschillende soorten kegeltjes voor de kleuren blauw, groen en rood. De belangrijkste onderdelen van het netvlies zijn de gele vlek (macula lutea) in het midden van het netvlies en de papil (blinde vlek) die daar 15 graden neuswaards van ligt. De gele vlek is de plaats, waarmee het scherpst gezien kan worden. De blinde vlek is de plaats waar de gezichtszenuw (nervus opticus) het oog verlaat. Hier ontbreken lichtgevoelige cellen. Het is daarom een plek met absolute gezichtsvelduitval.
5. Oogzenuw
De oogspieren worden aangestuurd door drie paar hersenzenuwen. De derde zenuw (Nervus III) stuurt vier van de zes uitwendige oogspieren aan. Deze oogzenuw zorgt op die manier voor de beweging van het oog naar boven, de beweging naar de neus toe en deels ook voor de beweging van het oog naar beneden. De vierde zenuw (Nervus IV) stuurt één spier die actief is bij de blik naar beneden aan, bij het lezen bijvoorbeeld. De zesde zenuw (Nervus VI) stuurt de spier die zorgt voor de beweging van het oog naar buiten aan. Wanneer een oogzenuw verlamd is, bijvoorbeeld door een hersentrauma, zal de betrokken oogspier niet of onvoldoende gestimuleerd worden waardoor er scheelzien en ook dubbelzien kan optreden. De balans tussen de ogen kan ook verstoord raken wanneer een oog gehinderd wordt in zijn beweging bijvoorbeeld door een afwijkende structuur of ligging van een oogspier of door beschadiging van de oogkas. Scheelzien bij kinderen wordt doorgaans niet veroorzaakt door een verlamming of beperking van een oogspier. De oogbewegingen zijn meestal volledig normaal. Scheelzien bij jonge kinderen is vaak te wijten aan een overstimulatie van bepaalde oogspieren.
6. Blinde vlek
Op een foto van het netvlies is de blinde vlek te zien als een lichtgekleurde vlek. In dit gebied zitten geen receptoren voor licht. Dat betekent dus dat we in dit gebied niets kunnen zien. Dit wordt ook wel de papil genoemd. Deze zit aan de achterkant van het oog. Het is de uitgang voor alle bloedvaten richting de hersenen. Ook verlaten hier de talrijke zenuwen die het licht omzetten in elektrische signalen het oog om dit in de hersenen wederom om te laten zetten in een beeld met kleur en diepte. De uitgang zit altijd iets aan de neuskant.
9. Glasvocht
Het glasvocht (corpus vitreum) bestaat uit een microscopisch aantoonbaar fijnmazig netwerk met glasvochtvloeistof. Een doorzichtige gel met een gelatine-achtige consistentie die achter de ooglens is gelegen en het grootste deel van het oog vult. Deze ooggel is bij kinderen en jonge volwassen vrij homogeen gestructureerd.
10. Straalvormig lichaam
De lens is opgehangen in het straalvormig lichaam (corpus ciliare). Dit zit aan de rand van het vaatvlies. Dit straalvormige lichaam bestaat uit een soort van kringspier (ciliaire spier) en lensbandjes (processus ciliares). De kringspier zit door middel van de lensbandjes vast aan de lens en is belangrijk bij accomodatie. De lens wordt boller wanneer de kringspier van het straalvormig lichaam zich samentrekt. Om goed dichtbij te kunnen zien, moet de lens zich bollen. De kringspier van het straalvormige lichaam moet dan dus samentrekken. Om in de verte goed te kunnen zien, heb je een wat plattere lens nodig. De kringspier moet zich dan ontspannen. De lensbandjes vormen het kamerwater. Door deze aanmaak en door afvoer van het kamerwater wordt de oogdruk geregeld. Bovendien draagt het kamerwater bij aan de voeding van de lens en hoornvlies.
11. Achterste oogkamer
De oogbol is voor het grootste deel gevuld met een geleiachtige massa: het glasachtig lichaam. Aan de voorzijde hiervan liggen de lens, de achterste en de voorste oogkamer. Deze kamers zijn gevuld met een hoeveelheid vloeistof (kamerwater), die van binnenuit tegen de oogbol drukt. Een klein kliertje in de achterste oogkamer produceert continu dit kamerwater. Vanuit de achterste oogkamer stroomt het kamerwater langs de lens, via de pupil naar de voorste oogkamer. Daar wordt het in de kamerhoek door een klein kanaal afgevoerd. Op deze wijze ververst het kamerwater zichzelf elk anderhalf uur.
12. Voorste oogkamer
De oogbol is voor het grootste deel gevuld met een geleiachtige massa: het glasachtig lichaam. Aan de voorzijde hiervan liggen de lens, de achterste en de voorste oogkamer. Deze kamers zijn gevuld met een hoeveelheid vloeistof (kamerwater), die van binnenuit tegen de oogbol drukt. Een klein kliertje in de achterste oogkamer produceert continu dit kamerwater. Vanuit de achterste oogkamer stroomt het kamerwater langs de lens, via de pupil naar de voorste oogkamer. Daar wordt het in de kamerhoek door een klein kanaal afgevoerd. Op deze wijze ververst het kamerwater zichzelf elk anderhalf uur.
13. Pupil
De opening in het midden is de pupil en daarmee regelt het oog de lichtopname. De pupil wordt nauwer bij veel licht en wijder bij weinig licht. Beide pupillen veranderen gelijktijdig, in een reflex. Niet alleen licht heeft invloed op de pupillen. Verkleining vindt ook plaats wanneer men naar dichtbij gelegen voorwerpen kijkt, terwijl de pupillen groter worden bij het zien van iets ontroerends of opwindends.
14. Regenboogvlies
Het regenboogvlies (iris) is het diafragma van het oog en ligt om de pupilopening heen. De pupil, het zwarte rondje midden in de gekleurde iris, is de opening van het diafragma. Het diafragma staat onder invloed van het licht: bij veel licht wordt de pupil kleiner en bij weinig licht groter. Bovendien veranderen de pupillen bij emoties (groter) of bij kijken op korte afstand (kleiner). Het regenboogvlies is gekleurd en die kleuring is afhankelijk van de pigmentatie.
De mate van pigmentatie van het regenboogvlies bepaalt de kleur van het oog.
Een oog met weinig pigmentatie is blauw.
Een oog met veel pigmentatie is echter bruin.
15. Hoornvlies
Het hoornvlies (cornea) is het etalageruitje van het oog. Dit is het buitenste, glasachtige deel van het oog, waarop men contactlenzen aanbrengt en wat geïrriteerd raakt als het met stof in aanraking komt. Het hoornvlies is ongeveer 550 micron dik (0,55 millimeter) en heeft een diameter van gemiddeld 12 mm. Het hoornvlies is het deel waar het licht het meest wordt gebroken. Daarom is het hoornvlies zeer belangrijk voor het scherpstelvermogen van het oog. De kromming van het hoornvlies bepaalt in sterke mate de breking van het binnenkomende licht. Een traanfilm zorgt voor het glad maken van het oppervlak. Bovendien draagt het bij tot de voeding van het hoornvlies.
Het hoornvlies is opgebouwd uit meerdere lagen. Het dankt zijn doorzichtigheid aan een evenwicht tussen het aan de buitenkant liggende epitheel, het aan de binnenkant liggende endotheel en het tussenin liggende stroma. Het epitheel heeft de belangrijke eigenschap dat het zich kan vernieuwen. Bij een beschadiging vermeerderen de epitheelcellen zich om zo het beschadigde gedeelte binnen enkele dagen te bedekken. Binnen een week kan het gehele epitheel zich volledig vernieuwen. Een ander kenmerk van deze laag is de aanwezigheid van losse zenuwuiteinden, waardoor u irritatie kunt voelen als er stof in uw oog komt.
16. Lens
Hoornvlies en lens spelen bij het scherp zien een belangrijke rol. Zowel het hoornvlies als de lens zorgen ervoor dat de lichtstraal wordt gebroken. De grootste breking treedt op in het hoornvlies. De ooglens moet het beeld verder scherp stellen. Wanneer iemand een voorwerp in de verte bekijkt, dan wordt de lens door spiertjes afgeplat. De lichtstralen worden dan minder sterk gebroken en kunnen van grote afstand op het netvlies vallen. Ziet men een voorwerp dichtbij dan wordt de lens boller, waardoor het licht sterker gebroken wordt en het voorwerp scherp op het netvlies komt. Deze aanpassingen zijn te vergelijken met het instellen van een cameralens; bij het oog gebeurt dit echter onbewust. Dit wordt accommodatie genoemd. Bij het ouder worden, wordt de lens minder vervormbaar, waardoor het accommodatievermogen afneemt en tenslotte een leesbril nodig is.